Frans de Loo geeft een presentatie naar aanleiding van zijn juist (november) verschenen boek met die titel ‘Met de wind mee: 50 jaar energietransitie’ (https://berghauserpont.nl/winkel/boeken/met-de-wind-mee/).
Frans begint met een korte beschrijving van zijn loopbaan, die grotendeel in het teken van de energietransitie stond. Ook veel van zijn activiteiten naast het werk hadden en hebben daarop betrekking. In 1986 werd hij actief in een windcoöperatie. Heel wat jaren was hij werkzaam bij NOVEM (het huidige RVO). De laatste jaren voor zijn pensionering (2012) was hij secretaris van IPE. Na die tijd deed hij projecten in ontwikkelingslanden in het kader van PUM. Hij is thans nog redacteur van het tijdschrift “Wind en Zon” (heeft nieuwe abonnees nodig om te overleven!).
50 jaar geleden verscheen het rapport van de Club van Rome. Samen met de uitbraak van de “Energiecrisis” (olieboycot door olielanden) in 1973 gaf dit rapport een enorme impuls aan de energietransitie.
De situatie was toen heel anders. Enige verschillen tussen toen en nu:
- Kernenergie werd nog gezien als de grote belofte voor de toekomst.
- Windenergie was iets voor wereldvreemde hobbyisten, zoals “Kabouter” Roel van Duijn en pionier Chris Westra, die als eerste een zelfbouwmolen ontwierp en bouwde.
- Energievoorziening in Nederland volledig centraal geregeld door de overheid. Sturing door (semi)overheidsinstanties als SEP en KEMA.
- Hoewel “milieu” een veel besproken onderwerp was geworden en het belang van het tegengaan van milieuvervuiling algemeen geaccepteerd werd, werd er nog nauwelijks overheidsbeleid voor ontwikkeld. Slechts enkele instituten en individuen gingen dat thema serieus bestuderen. Zo ging het ECN, opgericht ter bevordering van kernenergie, nu ook duurzame energie bestuderen. Wim Turkenburg stichtte een instituut aan de universiteit van Utrecht.
In die 50 jaar golfde het gevoel van urgentie op en neer. In periodes van toenemend urgentiegevoel groeiden milieuverenigingen, werden energiecoöperaties opgericht en gingen belanghebbende ondernemingen en andere organisaties zich verenigen in landelijke koepels, zoals het NWEA en Holland Solar. Die koepels werden gaandeweg steeds professioneler en gingen optreden als effectieve pressiegroepen. Die periodes werden ook gekenmerkt door investeringen in onderzoek en ontwikkeling van de techniek (PV, grotere windturbines, wind op zee), die de kostprijs flink omlaag brachten.
Periodes van afnemend urgentiegevoel werden vaak ingeleid door schokkende internationale gebeurtenissen, zoals de val van de Muur (1989; marktadepten kraaiden victorie), de aanval op de Twin Towers en de economische crisis (2001 en 2008, waarna overheden meenden andere prioriteiten te moeten stellen). Die periodes werden gekenmerkt door groei van de publieke weerstand, maar ook weerstand van ingenieurs die “bewezen technieken” verdedigden en een machtsspel van belanghebbende ondernemingen, gericht op korte termijn winst middels het bestaande verdienmodel.
De vraag wordt besproken of het “point of no return” ondertussen is bereikt. Frans vermoedt dat dat het geval is, maar hij is er niet zeker van. De volgende veranderingen lijken het antwoord “JA” te ondersteunen:
- Veel beleid en geld van de overheid (EU, nationaal, provinciaal en lokaal) voor duurzaamheid
- Organisaties als het NWEA zitten overal aan tafel
- Succesvolle rechtszaken
- Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen als het ABP is wezenlijk veranderd
Frans wil vooral lessen trekken uit de ervaringen in het verleden en vooruit kijken naar de toekomst. Waar in het verleden het probleem was dat politiek en overheid de problematiek niet serieus namen, speelt nu vooral de publieke weerstand tegen een welwillende overheid. Die weerstand groeit omdat de energietransitie doordringt tot in de haarvaten van de samenleving. Een recent voorbeeld is de gemeente Bronkhorst waar men zo bang is voor windmolens (zijn daar nog niet), dat er een politieke partij is opgericht die “het niet plaatsen van windmolens” als hoofddoelstelling heeft. Frans bespreekt het dilemma van een progressieve overheid tegenover groepen van burgers die de status quo verdedigen. Mag de overheid het “overriding principle” toepassen voor milieumaatregelen? Maar ook: Is het verstandig dat te doen? Frans beschrijft een voorbeeld waarbij die toepassing juist vertragend heeft gewerkt. Algemene adviezen:
- Steeds zeer zorgvuldige procedures
- Neem zoveel mogelijk mensen mee in het proces. Houdt rekening van de beroepstrots van betrokkenen (vergelijk de beroepstrots van boeren die het stikstofbeleid frustreert)
- Heb oog voor een eerlijke verdeling van lusten en lasten. Doe het dus anders dan bij de salderingsregeling, die de kloof tussen “haves” en “have-nots” heeft verdiept.
- Durf als overheid uiteindelijk wel stevige besluiten te nemen (sluiting kolencentrales).